Dit ochtendlijke werkstukje dien je eigenlijk wat groter te zien, zoals hier: http://www.vilt.net/nkdee/grotext.jsp.
En zelfs daar moet je goed zitten pieren voor het begint te werken, zo het al werkt. Bij mij werkt het, maar ik ben dan ook krankjorum genoeg.
Wat de afbeelding hier doormaakt, in de video, is een verschuiving. Het afgebeeld schift, is letterlijk geschift.
Het ene stadium a verschilt in niets van het volgende stadium A. De lijnen zijn wat hogerop geschoven, da's alles.
Nu: nee. Want doordat het a-stadium zichtbaar blijft bij het verschijnen van het stadium A, komt het gepercipieerde los van haar cognitieve duiding. Er wordt een wig gedreven in de waarnemingsstrategie van ons brein. De lijntjes, hoe grotesk, vaag, onbegrijpelijk en onduidbaar ook, komen los van hun samenhang, de samenhang lost op maar duikt effen later terug op in het volgende stadium.
Maar ondertussen heeft de onderbreking een verwoestende uitwerking op de mogelijkheid tot het waarnemen van de samenhang ( hoe grotesk etc ook) .
Zou dit ook werken bij een 'gewone' afbeelding? wellicht wel, maar daar zou de herkenbaarheid van de afbeelding onmiddellijk in de weg zitten. Daar klinkt het dan eerder dof van 'ha een auto hé een outo ha daar is de auto weer'. Zo meppen we er dagelijks duizenden dood met onze nood aan efficientie.
Hier heb je een afbeelding die sowieso elke uitgesproken redelijke duiding afwijst, de ontkoppeling van de coderingsvorm met het gecodeerde is daar wél denkbaar.
Het is ons gegund uit de bol te gaan. En dat doen we dan ook graag.
Wat daarmee gezegd is? Niet dadelijk iets dat u uit uw zetel zal schudden van loutere wereldschokkerigheid: de waanzin is binnen elk redelijk denkend individu een aanvaardde en beproefde waarnemingsstrategie. Het zotte zit ons allemaal in & achter de ogen. En de schrik ervoor is niet de schrik voor het vreemde buiten, maar voor het innerlijke monstertje.
maandag 31 maart 2008
tijdig uit-reksel van de muliera mystica
zaterdag 29 maart 2008
Van ik tot zelf
Dirk schreef:
"Wat er in de Antonius-iconografie gebeurt, is volgens Harpham een onschadelijk maken van het groteske: het afwijkende wordt ingekapseld tot verzoeking en daardoor ge-de-groteskeerd (hm, sappig clustertje). Veralgemenend daaruit kan je stellen dat de groteske beeldjes in kathedralen enzo ook die functie hebben: al het onbekende, het ambivalente, het ambigue dat eigen is aan de echte, (voor ons dan) positieve levensstroom, wordt teruggedrongen door het tastbaar te maken in de beeltenis en daardoor vatbaar en vooral bestrijdbaar in de verbeelding."
Voor de duvel zijn we inderdaad lang zo bang niet als voor het duo unheimlich/uncanny - en zo dienen die groteske gargouilles dan tot bliksemafleiders, zodat angst en verlangen in goede banen kunnen worden geleid: wie anders dan de baarlijke duivel zelf zou Antonius verleiden, om van Jezus in zijn woestijn nog maar te zwijgen?
De vraag is dan wel: wie is deze Satan? In Scorsese's The last temptation of Christ draagt hij verschillende maskers, voordat hij JC - zelf formeel een groteske figuur: half god, half mens - als onschuldig meisje van een jaar of dertien het hoofd doet verliezen.
Ook Vestdijk vergelijkt het groteske met het demonische: 'Evenals dit,' zegt hij, '[heeft het groteske] aan twee sferen deel, aan het goddelijke en het menselijke, of het menselijke en het ondermenselijke, en daarom weet het nooit waar het thuishoort, waar het staat, of zweeft, of kruipt, en moet zich daarom vergissen, bij voortduring.' Het groteske is daardoor niet alleen belachelijk; het kan ook zeer beklemmend zijn. Grotesk, zegt Vestdijk, is de man die alles verkeerd doet, die zich slag op slag vergist. Dat op zijn beurt heeft iets schizofreens, en inderdaad zegt Vestdijk dat schizofrenen grotesk zijn in die zin: 'Zij zijn "verrückt", verschoven; zij zijn van het ene levensplan naar het andere getuimeld, en hangen nu ergens midden in - mens en machine, gek en geniale dromer, - zij zijn verstard, ontwikkelen zich niet meer, ze zijn waar ze moeten zijn. Hun handelingsleven is een feilloos ceremonieel in dienst van de onzin.'
In een essay over twee bij uitstek verstarde figuren, Laurel en Hardy, bevestigt Harry Mulisch deze voorstelling van zaken en benadrukt het feit dat zij met zijn tweeën zijn: 'Uit dit feit, en alléén hieruit, vloeien alle verschillen voort die hen onderscheiden van Chaplin, die in zijn eentje is. (...) Chaplin is tragisch. Hij is een mens. Laurel en Hardy zijn nooit en nimmer tragisch. Ieder voor zich bezitten zij geen enkel konflikt, geen enkele spanning of "gespletenheid". Zij zijn geen mensen. Samen vormen zij een mens (...).' Immers: Hardy is weliswaar in geestelijk en lichamelijk opzicht de mindere van Laurel, maar hem toch voortdurend de baas - en Laurel laat het zich aanleunen. Waarom? 'Omdat hij juist het belangrijkste mist, het onvatbare dat Hardy bezit: een verpletterende persoonlijkheid (...). Wanneer Hardy een handschoen uittrekt, dan wordt er in de kosmos een handschoen uitgetrokken. Hardy's aanwezigheid bestaat uit een gigantische, moordende afwezigheid (...). Laurel is, met al zijn kapaciteiten, het tegendeel van een persoonlijkheid. Daarom is hij machteloos. Hij is voorwaarde.'
Opvallend is dat ook Mulisch deze groteske figuur (van meervoud is in hun geval dus geen sprake) in dezelfde voorstelling projecteert als Vestdijk. Hij noemt ze 'ontragische, buitenmenselijke, kosmische dieren (...) tegelijk beneden- en bovenmenselijk'. Vestdijk, aan het eind van zijn essay, zegt: 'De groteske mens is nergens thuis, hij zweeft ergens in het heelal, in de chaos, waar de dieren nog moeten worden gevormd uit de monsters, de mensen uit de dieren, de goden uit de mensen'.
In het boeddhisme wordt deze fase het bardo genoemd; in de astrologie het nulpunt Aries. Volgens laatstgenoemd systeem wordt de Idee die deze voorstelling van zaken draagt - deze metonymische ontwikkelingsgang van monster & mens & dier & god tot nirwana - uitgebeeld door de altijd maar naar een doel opklimmende Steenbok, een plaatje dat vanzelf aan de duivel doet denken...
In haar boek Leonardo da Vinci's Psychologie der Twaalf Typen (Amsterdam 1963) onderwerpt mevrouw H.S.E. Burgers, een jeugdvriendin van Vestdijk, Leonardo's schilderij 'Het laatste avondmaal' (1495-1497) aan een astrologische interpretatie. Het hoeft niet te verbazen dat Judas daarbij als de apostel uit de bus komt die door Steenbok wordt geregeerd. Zo ontstaat dan de volgende identiteitenreeks: de groteske mens = de duivel = Steenbok = Judas. Echte identiteiten zijn dit weliswaar niet; integendeel, het is een nogal duizelingwekkende regressie, een territorialisatie en terugwerping op zichzelf, maar toch staat ook dit een ontsnapping aan het ik niet in de weg.
Voor wie gewend is aan (post)structuralistische teksten, met name Barthes' démasqué van de mythe, vormt wat nu volgt - een typologie van Steenbok uit het boek van mevrouw Burgers - allicht een wat onverwacht discours. Maar daarmee is het ook een buitenkans voor het voelbaar maken van een groteske ervaring! Bovendien wordt het ongemak misschien wat verlicht doordat ik de tekst à la Barthes in de kantlijn heb voorzien van wat bedenkingen, bronnen en associaties:
Capricornus (de Steenbok)
Het aardige aan deze figuur vind ik dat hoewel alles gericht is op verstarring, kristallisatie, verstening, bevriezing, enz., het beeld tóch trilt van emotie en wilskracht. Binnen dit lichaam is er een niet aflatende neiging om iets voor elkaar te krijgen, zich te ontwikkelen, naar een hoger, of althans ander plan te tillen, te ontsnappen aan Vestdijks bepaling volgens welke de groteske mens verkeerd is terecht gekomen en daar niets aan kan veranderen. De dichotomie verstarring/leven geeft de beide limieten aan waarbinnen de schizofrenie zich beweegt: vreemd en onzeker voor zover het stroomt en leeft, bekend en vertrouwd wanneer het de tijd opheft en in een starre extase kan persisteren.
Het einde, altijd aanwezig,
krult op tot een nul, overborrelend
van toekomstige getallen
in het getalloze uur van de nacht.
(Sybren Polet)
De zelfrealisatie waar Steenbok naar streeft is iets meer dan een zelfbevestiging: ook Jezus (geb. 25-12) heeft de zon in dit teken. Ook zij, Jezus en Judas, zijn samen één. Daarom was ik wat vroeg met mijn vermaning dat de groteske 'geen alchemie' zou zijn. Het is evengoed een transmutatie, een poging te ontkomen aan de verstoktheid van het ik, zichzelf kwijt te raken en op te lossen in het niets. Want ook de nulgraad Aries en het Nirwana vallen tenslotte samen, als twee kanten van het niets, chaos en volheid.
H.S.E. Burgers, Leonardo da Vinci's Psychologie der Twaalf Typen, Amsterdam, 1963.
Harry Mulisch, 'Stan Laurel & Oliver Hardy', in: De knop, Amsterdam 1960, p. 81-85.
S. Vestdijk, 'Sint Michielsgestel of een studie in volkskarakter', in: Gestalten tegenover mij, Den Haag, 1961, p. 253-279.
vrijdag 28 maart 2008
Het hondengevecht
Bereisde Roel zag op zijn togten
Geweldig veel ! Twee Bullebijters vochten,
Voor 't wijnhuis, in een kleine Poolsche stad,
Terwijl hij juist aan 't venster zat:
"Zulk vechten, Menschen! - - Zij verslonden
Malkander letterlijk! Met iedren hap, ging oor
Of poot er àf - en glad als vet er dòòr!
Ons scheiden kwam te laat! wij vonden
Het restjen: - op mijn eer,
De staarten, en niets meer."
A.C.W. Staring (1767-1840). Uit: "Puntdichten".
donderdag 27 maart 2008
Omè Agnel, come ti muti*
het M a n d e l b r o o d
Marie's water colours op papier A3
maar nog verbeten scrollend in On the Grotesque: Strategies of Contradiction in Art and Literature van Geoffrey Galt Harpham worden wij plots bevangen door duivelse angsten.
Zal onze vrijgevochten Deleuziaans vervormde geest wel bestand blijven tegen de ongetwijfeld nefaste invloeden van een samenwerkingsverband dat zich aankondigt als volslagen anarchie, want nergens wil het het vaststaande opzoeken, overal zal het grotexte Mormel willen loswrikken, ontregelen, openrijten, loswoelen?
In een verdienstelijke vertaling van Rob Brouwer (ISBN 90-74310-61-3), die ons als herschepping niet echt kon overtuigen, maar dat hoefde ook niet want de originele tekst stond ernaast, - geheel zoals het hoort dus, duiken Danteske taferelen op:
"'k Had net mijn ogen naar hen opgeheven,
toen een slang met wel zes poten tegen de één
zich aan wierp en hem helemaal omklemde;
de twee in 't midden sloeg hij in zijn buik,
de voorste klauwde hij om beide armen
en beet zich toen in beide wangen vast.
De achterpoten strekkend langs zijn dijen
stak 't monster toen zijn staart daartussendoor
en zwiepte, achterom, die weer naar boven.
Nooit hecht klimop zich met zijn wortels zo
aan 'n boom als 't enge beest nu met de leden
van de ander die van hem verstrengeld had.
Toen kleefden zij - het leek of elk van wás was-
aaneen en tevens mengden zij hun kleur
en geen leek meer te zijn wat hij geweest was.
Het ging zoals, voor 'n vlam uit, in papier
een donkere kleur omhoogkruipt: 'tis niet zwart no,
maar toch, de witte kleur van eerst sterft af.
Ze keken toe, de andere twee, en riepen:
* 'Agnello, wat verander jij ineens?
Ach, kijk, hoewel geen twee, ben je ook niet één meer!'"
(Inferno zang XXV, v 49 ev.)
Zo'n vaart zal het wel niet lopen.
Het valt evenwel niet te ontkennen: het groteske laat zich door een geponeerde Man van Woorden, de avatar van onze fictieve onderzoeker, enkel benaderen met een portie angst, of ten minste onrust. Als onderzoeksobject is het groteske een crisisverwekkend instrument gebleken, het misplaatste stelt ook het onderzoek ten gronde in vraag, want de toegepaste terminologie is enkel toepasbaar op het reeds geplaatste, waarbinnen het groteske uitgerekend & uiteraard net niet ressorteert.
In de gigantische literatuur vinden we het groteske dan ook meestal beschreven op een negatieve manier: er wordt gewerkt naar een definitie (sic) van het 'storende' element vanuit de vanzelfsprekendheid van een conforme, huiselijke wereld waar alles zijn plaats heeft, de wereld zeg maar van de Idee.
Het is niet moeilijk om daar middels een Nietscheaanse beweging de vork in te steken & het fictieve karakter van de negativiteit bloot te leggen. Negatief is immers niet wat ontstellend is, negatief is wat dusdanig beknot, gerasterd, gevangen en gefixeerd is dat het elke vorm van onvatbaarheid als een bedreiging ervaart.
*
Bij Harpham lezen we ook over/van Edmund Leach : het kind kent enkel de 'flow' van de ervaring en geen dingen, bij gedwongen superpositie van het raster der dingen vallen er onherroepelijk gaten, treden er onvolkomendheden in de benaming op, die onvolkomendheden vormen de basis voor taboe's, [...] zodat het heilige ook enkel floreert in het groteske, waarin het rijk uiteenvalt in
- de anomalie : wat tussen de categoriëen van het klasseersysteem valt
- het ambigue: wat niet kan gedefinieert worden in termen van enigerlei categorie
- het ambivalente: wat tot meer dan één domein tegelijkertijd behoort
Het groteske blijkt ook de plaats in te nemen van een vacuum in onze verwoordingsdrang, daar waar er een verlamming van de taal optreedt: het stokken, haperen, falen van de benaming creeërt een spanning die door een groteske invulling met stukjes en beetjes van het bekende wordt ingevuld.
Vandaar ook de vele 'samengestelde beelden, de torso's bovenop vogelveren, het fantasmagorische procédé van: "neem een kip & een haas & een aap & een mens & een slang & kluts dat maar gezellig door mekaar dan krijg je wel wat". Een hemels onding, een nonnon zoals Nabokov dat noemt, een iets dat lijkt op één der Verzoekingen van de heilige Anthonius.
Verzoekingen, zo leren we zo, zijn dus de dingen die buiten de Orde van het Woord vallen. It figures. Het Woord als ordewoord lag dan ook bij g*d, die meesterdichter met de oerwooosh van het Licht. Met Hem in de rug draaien de Wachters van de Orde het zaakje om en geven het plebs dagelijks hun Ordewoorden.
Het groteske is dan in die functionele zin gelijk aan het carnavaleske, dat het de opgebouwde spanningen van het voortdurend moeten rasteren tot wat netjes in de orde van het Woord valt, dat het die spanningen kan doen oplossen in een Dionysische eruptie van tomeloosheid en extravagantie. De Grote Feesten dus, en dat zijn dan natuurlijk ook meteen Feesten van Angst en Pijn. Uit die paradox, dat het onplaatsbare tijdelijk en onder strikte voorwaarden zijn plaats mág vinden in de gestratificeerde cultuur, als 'geplaatst misplaatste' dus, worden plotst wél toelaatbaar, én zelfs wenselijk het carnaval, de Groteske.
De positieve dynamiek van het onvatbare 'reële' dat na de ombuiging van de Orde toch als magma uit de onderdrukte differentie mag uitbarsten, zet in een idëeel maatschappelijk bestel dat in evenwicht is, de legimitatie van de Orde zelf kracht bij.
Zo'n ideëel maatschappelijk bestel bestaat uiteraard niet, en we zien in de praktijk dan ook in tijden van grote crisis het groteske bijna als een mainstream het culturele veld overspoelen, aan de hand van monsterverbonden bv met het eschatologische doemdenken waarvan het de door het kritieke opgewekte energie behoudt, maar waarvan het het negatieve door kortsluiting met het obscene dusdanig belachelijk maakt dat de apocalyptische vermaningen tot groot vermaak van het publiek ombuigen naar een anarchistisch egocentrisme, een 'retour' naar het primaire die alles en iedereen een lachspiegel voorhoudt. Het is dus laat het werken, dat het gedaan is.
Tot zover is dat bekend terrein voor de dappere tekstenvaarder, waarvan hij met gemak dagelijks een versterkende bouillon kan trekken, mocht zijn Beloofde Land weer 's in het gedrang komen.
Maar wacht effen: is hier niet iets verandert? Kunnen we hier niet signaleren dat de informatietechnologie met de steeds meer intelligente digitaliseringsstrategiën hier voor een soort 'recuperatie' van het groteske zorgt in een veld waar de menselijke waarneming en de daarvan afgeleide perceptiemachine's maar 1 invloedsfactor is naast de andere kwantificeringsmethoden? Huh? U bedoelt?
Wel, het is allemaal wat vaagjes nog, & u hoort het niet, maar we denken hier luidop aan bv. het eigenface, het statistisch emergente mombakkes , een monstrosum dat dient om het bekende door middel van net dat groteske te vatten, ex negativo als het ware. De eigenwaarde is de niet be-noembare gemene deler die als een attractor geduid wordt, iets ogenschijnlijks contingent en amorf, dat buiten alle kaders van de menselijke waarneming valt (we kunnen de vectorruimte dénken, berekenen, maar niet ervaren), maar wel heel erg netjes binnen het perceptiekader van een machinale indexering, die zich van een bredere zingeving binnen het menselijk kader geen fluit moet aantrekken. Het werkt dus het is.
De machine gebruikt hier het groteske simpelweg als een oplossing voor de anomalie, het ambigue, het ambivalente waar de taal en dus ook de code in ruimere zin, tekort schiet.
Het groteske verwijst immers naar het niet-ding, waartegen het menselijke brein niet lang standhoudt, cfr de 'verzoekingen van de heilige anthonius' (Dali, maar ook Schongauer, Bosch, Breughel, Grünewald , Ensor en talloze anderen.
Het niet-ding is het onnoembaar opduikende, een emergente faze in een proces, & daar waar de mens zich spiegelt aan het ego en het vertrouwde 'imago' daarvan, ondervindt het machinale parsen van data daarvan geen 'ideologische' hinder & kan het bovenop het middels semantische ontologieën in menselijke termen bevattelijke, ook nog 's gebruik maken van wat in Dante's hel nog een 'imagine perversa' heet, het vis noch vlees van de loutere overgang.
Op dat moment is in onze donkerdroeve grotextengrot middels een door solferdampen omgeven energieopstoot het licht ingetreden: het fel gevreesde cliché van het 'unheimliche' is geboren, met als nageboorte de stoplap van heur iets minder freudige angelsaksische zusje, 'the uncanny'.
Met die twee termen rij je met gemak alle gaten dicht op eender welke cocktail party in & buiten het wielerseizoen. Ook al omdat het zo modieus creepy is.
Het werkt dus het is, en het is eng.
Met alle grote cliche's heeft het unheimliche / the uncanny gemeen dat het ergens een pointe mist, en de gedachte dus bij herhaaldelijk gebruik ervan in het net niet foute blijft steken.
Dat voortdurende breinkerven van meesterlijke gedachtenpeuteraars, maakt dat de termen zelf beginnen uitgehold te geraken, en waar het eerste gebruik nog steek hield beginnen de iteraties in het luchtledige dol te draaien, de woorden worden onduidbare attractiepolen , die vangen als een heuse kometensliert de schier eindeloze massa literatuur errond & verworden tot een instabiliteit, een singulariteit waar dra een Ding te gebeuren staat, iets groots, dat schitteren zal.
Een beetje zoals onze term grotesk zelf, dus.
-------------------
dante inferno xxv 76-78
ogne primaio aspetto ivi era casso:
due e nessun l 'imagine perversa
parea; e tal sen gio con lento passo
dinsdag 25 maart 2008
Acheronopterix, de oertekstvlinder
In de hoofden nestelt zich het fantasme van de tekstdroogzwierder wier dremel-gestuurde 37.000 omwentelingen per seconde ons het benodigde termendistillaat zullen opleveren.
Het distillaat, dat wij met een levende recursie nog passend dienen te benoemen, kunnen wij vervolgens naar noodzaak of voorkeur middels stroomimpulsen van extreem hoge voltage re-activeren in de vorm van een wild om zich heen uitslaand tube-monstrosum dat dieprode, ogenblikkelijk tot vurige manifesten stremmende vloeistoffen spuit.
Aldus worden de bewegingen in het gedachtengoed van de auteurs, dat als een atol van etterende groeiresten samenkoekt & voortdrijft op het golven van de zee van memen & het hun omringende fonemennat, in quasi real-time vertaald naar & in het materiële & is het voor de door de dood zelf onterfde consument slechts zaak het voze zitvlak in een glijbaan naar keuze te zetelen & middels een gewiekst hoera-gebaar de armen hoog te heffen & de lange glijbeweging neerwaarts aan te vangen.
Eens beneden, & weerom met beide voeten stevig in de illusie van de dag, de nacht, de dag & de nacht, een weekendillusie dus, zullen de realiteitslozen diep in de eigen lichaamsvezels het tintelen voelen, & het krakende openbloeien van Acheronopterix, de oertekstvlinder, met in de schitterende vleugels de fijnste glansvertakkingen van het Eertijdse Licht, door de Tijdrups zelf nog uit de Bladen van de Poëzie gevreten.
à dire vrai, rien n'est proprement grotesque
- une force de défiguration et de désindentification - même éphémères et imparfaites, des figures du grotesque se dessinent- en effet, grâce à son pouvoir de subversion radicale, le grotesque s'avère capable de démanteler les discours reçus - le grotesque apparait aujourd 'hui comme la Sphynx de l'art et la littérature, les confrontant sans cesse à leur propre altéri té
donderdag 13 maart 2008
Idee: geen idee. Incipit grotteschi!
Wanneer we zo eens rond kijken in de wereld, dan is er veel dat wij pas bereid zijn te aanvaarden, wanneer ons het verband tussen de verschillende gebeurtenissen duidelijk wordt - wanneer we zien hoe verschijnselen voortkomen uit een enkel principe, een Idee die een hele reeks van gevolgen achter zich aansleept. Voorbeeld: ‘Ik heb het allemaal voor jou gedaan’. Of: ‘Het is de schuld van de buitenlanders’. Of zelfs: ‘Dat is grotesk’.
Hoe moeilijk is het niet verschijnselen met rust te laten! Ze eenvoudig te laten zijn, te mediteren op hun onderlinge verschillen, waardoor ze pas zichzelf kúnnen zijn! Pogingen daartoe zijn wel ondernomen, door empiristen en fenomenologen, allicht ook door zenboedisten, maar wanneer het erom gaat bressen te slaan in het ideeën vormende denken - ideeën als magneten, en verschijnselen als ijzervijlsel - dient er allicht uit een ander vaatje te worden getapt. Dan moeten wij de continuïteit van de Idee onderbreken, door elementen in te voegen die zich geheel niet tot die Idee wensen te verhouden, - tenzij om haar belachelijk te maken, wat in zekere zin nog een eredienst is.
Zo vatten wij de/het groteske (het lidwoord varieert) op als een manier - uiteraard niet om het misplaatste zijn plaats te geven, maar om het gevestigde zijn plaats te laten opgeven. In dat opzicht niets nieuws onder de zon. Wat hier wordt gedaan heeft dus géén zin; het is non sense, - onzin dus, die zijn legitimatie vindt in wat zich alleen ten koste van de vrijheid van anderen kon legitimeren, en door een brute machtsgreep zijn eigen onzin wist te maskeren. Wij maken reeksen waarmee het denken zich volstrekt geen raad weet. Hopelijk wordt het daardoor tot nieuwe creativiteit aangespoord, op straffe van zich terstond in de afgrond te storten.
Snijden we hierdoor niet bij voorbaat iedere kritiek de pas af? Neen. Want geheel onttrekken aan de Idee die een bepaalde reeks domineert kan men zich niet, wanneer het erom gaat die reeks te bevrijden. Er is dus altijd sprake van een relatie. Interessant zal zijn te zien hoe het gevecht zich afspeelt tussen die Idee en het stukje werkelijkheid dat er tegenover wordt geplaatst, en dat toch ook altijd voor een deel door die Idee zal worden geproduceerd.
Omdat de groteske zijn oorsprong dankt aan Romeinse grotten - zogenaamde ‘grotteschi’, waarin de bekende grillige, fantastische figuren voor het eerst werden aangetroffen - noemen we deze locatie Grotext: het is ons Altamira, uit de tijd van vóór het denken, dus ruim voordat Plato in onze grot zijn idee voor zijn Idee vond. Het deel ‘text’ dient verder in de ruimste zin te worden verstaan: van essay en poëem tot beeld en klank.
Wij menen een instrument te hebben gevonden dat op vele plaatsen kan worden ingezet, soms met de intentie te bouwen, soms om te vernietigen. Maar u - u bent allen van harte welkom!
Vanuit België en Nederland,
Dirk Vekemans
Rutger H. Cornets de Groot